Wetenschappelijke naam: Pulvinaria vitis
Synoniemen: –
Nederlandse naam: Wollige dopluis
Taxonomische indeling: Hemiptera: Coccidae
Beschrijving en levenscyclus:
De dopluizen (Coccidae) behoren tot de overkoepelende groep van schildluizen (Coccoidea). Larven en volwassen vrouwtjes van dopluizen zijn plat en breed van vorm, ongevleugeld en in het bezit van poten. Bij de dopluis zit het schildje niet los zoals bij een echte schildluis, maar is een onderdeel van het lichaam. Het schildje is min of meer bol en de omtrek is rond. Het insect onder het schildje is slechts enkele millimeters lang. De groep van Pulvinaria – dopluizen behoort tot de grootste soorten dopluizen. Hun eitjes worden onder het schild afgezet dat langzamerhand omhoog wordt gedrukt door een wollige wasmassa (de eizak). Deze wasmassa is als een dikke streep achter het schild zichtbaar. Het vrouwtje sterft daarna. De jonge larven komen onder de wasmassa vandaan en verplaatsen zich naar de jonge takken. Daar zuigen ze zich vast en blijven meestal op dezelfde plaats zitten. De weinig voorkomende mannetjes van dop- en schildluizen hebben één paar vleugels en lijken wel wat op mugjes. De voortplanting kan zowel na bevruchting als ook ongeslachtelijk (parthenogenetisch) plaatsvinden.
Adult: de vrouwtjes zijn vlak voor de eiafzetting ovaal en lepelvormig (halfbolvormig), vuil donkergroen tot bruinachtig, gewoonlijk 4 – 6 mm lang en 3 – 4 mm breed. Aan de rand van het lichaam groeit een rij van slanke doorntjes. Voelsprieten zijn achtdelig. Aan de achterzijde van het lichaam bevindt zich een witte, waswollige eizak. De mannetjes zijn gevleugeld. Het schild (dop) is witachtig en doorzichtig.
Larve: ovaal en plat, bruin met een duidelijke inkeping aan de achterzijde.
De wollige dopluis overwintert als larve op de takken en stammetjes van jonge bomen. In april zijn de luizen volwassen en in de periode mei – juni leggen de vrouwtjes een groot aantal eitjes in een witte wollige eizak. De eitjes komen uit in juni en juli.
De larven verspreiden zich over de onderzijde van de bladeren, waar ze aan de nerven zuigen. In het najaar verplaatsen ze zich naar de houtige delen (twijgen en takken) van de plant. Daar zuigen ze gedurende de winter. Na het uitlopen van de knoppen gaan de larven snel groeien. Daarbij wordt het onderscheid tussen de kleinere mannetjes en grotere wijfjes al gauw evident. De levenscyclus van deze soort is éénjarig.
Type aantasting:
Zuigen aan bladnerven en twijgen.
Waardplanten:
Van de belangrijkste waardplanten kunnen de volgende worden genoemd: Acer, Alnus, Betula, Crataegus, Euonymus, Populus, Salix, Sarothamnus en Vitis.
Aangetaste plantendelen:
Bladeren en twijgen.
Aantastingsbeeld:
‘s Winters zijn op de takken de lepelvormige bruine schildjes zichtbaar en ‘s zomers zuigen de groene dopluizen aan de onderzijde van de bladeren aan de nerven. Ze produceren vrij veel honingdauw.
Mogelijke verwarring met andere aantastingen:
De soort kan verward worden met de hydrangeadopluis (Eupulvinaria hydrangeae) en met de koningsdopluis (Pulvinaria regalis).
Schade:
Bij ernstige aantasting kunnen de takken verdrogen.
Verspreiding en frequentie van aantasting:
Een in Nederland veel voorkomende soort.
Bestrijding:
Geen bijzonderheden.