Wetenschappelijke naam: Rhyacionia buoliana
Synoniemen: Evetria buoliana
Nederlandse naam: Dennelotrups
Taxonomische indeling: Lepidoptera: Tortricidae
Beschrijving en levenscyclus:
De bladrollers zijn een grote talrijke familie van vrij kleine vlindertjes met relatief brede en rechthoekige voorvleugels. De meeste soorten houden de vleugels in rust als een dakje, vele lijken op vogeluitwerpselen of stukjes blad. De achtervleugels zijn meestal grijsachtig bruin. De larve leeft gewoonlijk tussen samengevouwen of opgerolde bladeren (vandaar de naam bladroller), of boort zich in jonge twijgen of vruchten.
Adult: De vleugelspanwijdte van de vlinder is 18 – 22 mm. De voorvleugels zijn steenrood met zilverkleurige dwarsbanden. De achtervleugels zijn grijs.
Larve: De larve is tot 20 mm lang, roodbruin, kop en halsschild zijn zwart. De buikpoten hebben kransen van haakjes.
Pop: De pop heeft een donkerbruine voorzijde. De ringen van het achterlijf zijn op de rug bruin en op de buik geelbruin gekleurd.
De vlinders vliegen eind juni en juli en leggen hun eitjes op twijgen en naalden. Het rupsje kruipt tussen de naalden van een naaldpaar en boort zich in een naald. Na enige tijd verlaat het de naald en boort zich vervolgens in een knop, meestal een zijknop. Na daarin, of in een volgende knop, te hebben overwinterd, vreet het in het voorjaar weer in een nieuwe knop (bijvoorbeeld de eindknop) en in een volgend stadium aan de basis van het uitlopende lot. Het lot knikt om, sterft af of weet zich weer op te richten; zo ontstaat de bekende posthoorn. Verpopping in juni in het onderste deel van het gedeeltelijk uitgeholde lot of in een knop.
Type aantasting:
Vraat aan knoppen en scheuten.
Waardplanten:
Pinus.
Aangetaste plantendelen:
Knoppen en scheuten.
Aantastingsbeeld:
Uitgevreten knoppen, neerhangende loten. De loten richten zich in een aantal gevallen na enige tijd weer zodanig op, dat ze de vorm van een halve cirkel aannemen (posthoornvorming). Soms treden heksenbezems op.
Mogelijke verwarring met andere aantastingen:
R. buoliana veroorzaakt ook schadebeelden die vaak abusievelijk aan de dennenknoprups, Blastesthia turionella worden toegeschreven. De soorten laten zich in de winter en in het vroege voorjaar onderscheiden doordat de larve van de dennenlotrups in de knoppen dan nog klein, de dennenknoprups daarentegen al volgroeid en verpoppingrijp is.
Schade:
De ei-rupsjes kunnen zich slechts inboren in bomen die van uitdroging hebben te lijden. Om deze reden treedt de plaag dan ook voornamelijk op aan bomen die watergebrek hebben, of in jaren waarin de maand juni uitzonderlijk droog is. Deze plaag volgt vaak op een plaag van de grijze dennensnuitkever, Brachyderes incanus, omdat als gevolg van de larvenvreterij aan de wortels uitdrogingsverschijnselen optreden. Ernstige aantastingen kunnen de boom door krommingen van de stam misvormen. Van de Pinus-soorten blijkt Pinus contorta het ernstigst te worden aangetast.
Verspreiding en frequentie van aantasting:
Bestrijding:
Geen bijzonderheden.