Wetenschappelijke naam: Ribautiana ulmi
Synoniemen: Ribautiana ocellata
Nederlandse naam: Iepencicade
Taxonomische indeling: Hemiptera: Cicadellidae
Beschrijving en levenscyclus:
De cicaden (Cicadellidae) zijn kleine, dikwijls groen of geel gekleurde insecten, die uitstekend kunnen springen en vliegen. Ze hebben stekend-zuigende monddelen waarmee ze ook plantenvirussen kunnen overbrengen. Hun antennen zijn kort. Hun ogen staan zijdelings aan de brede kop. Het achterlijf loopt spits toe. De vleugels zijn vliezig, soms perkamentachtig en gekleurd, en staan daksgewijs tegen elkaar. Ze bewegen snel over de bladeren en takken. Ze zitten vooral aan de onderzijde van de bladeren, waar ze het bladmoes wegzuigen.
Adult: 3,6 – 4,4 mm lang. De voorvleugels zijn geel met grijsachtige dwarsstrepen over het achterlijf.
Doorzichtige vleugels met donkere vlekken aan vleugelpunt. De kop en de bovenzijde van het voorste borststuk (pronotum) zijn geelachtig. De kop heeft een paar duidelijke zwarte punten en het voorste borststuk gewoonlijk één op de voorrand.
Larve: de larven (nimfen) zijn geelachtig tot witachtig.
De volwassen cicaden zijn aanwezig van mei tot november. Samen met de larven ontwikkelen ze zich aan de onderzijde van bladeren en kunnen behoorlijk grote kolonies vormen. Aan het begin van de zomer zijn de larven volwassen en worden de eitjes in bladnerven gelegd. Een tweede eilegsel wordt onder de bast afgezet en overwintert daar.
Type aantasting:
Zuigen aan bladeren.
Waardplanten:
Voornamelijk Ulmus. Soms op Quercus, Carpinus, Corylus, Salix en Sorbus aria.
Aangetaste plantendelen:
Bladeren.
Aantastingsbeeld:
Door het wegzuigen van bladgroen ontstaan groepen witte (ontkleurde) cellen.
Mogelijke verwarring met andere aantastingen:
De witte spikkels lijken wel op ozonschade.
Schade:
De schade is van weinig betekenis.
Verspreiding en frequentie van aantasting:
Een in Nederland zeer algemene soort.
Bestrijding:
Geen bijzonderheden.