Nederlandse naam:
Kleine populierenboktor
Wetenschappelijke naam:
Saperda populnea

Wetenschappelijke naam: Saperda populnea
Synoniemen: Compsidia populnea
Nederlandse naam: Kleine populierenboktor
Taxonomische indeling: Coleoptera: Cerambycidae

Beschrijving en levenscyclus:
De familie van boktorren (Cerambycidae) zijn zeer kleine (3 mm) tot tamelijk grote (60 mm) langgerekte kevers die zich vooral door hun lange sprieten van andere keverfamilies onderscheiden. De larven leven in het hout. Ze zijn pootloos, langgerekt, tapstoelopend, witgeel en sterk geleed. De kleine donkere kop ligt bijna geheel verborgen onder een grote chitineplaat van het eerste borstsegment (prothorax).
De kevers voeden zich met naalden, bladeren en twijgen, of met stuifmeel van schermbloemige planten. De larven maken kronkelige gangen vlak onder de bast of in het hout die boormeel en excrementen bevatten. De meeste boktorsoorten leggen hun eitjes in dode of stervende bomen. De schade is dan hoogstens van technische aard omdat de houtkwaliteit is verminderd.

Adult: 8 – 13 mm lang; dekschilden grijsgroen, spaarzaam gelig behaard en voorzien van 4 of 5 ronde, geel behaarde vlekken; halsschild met twee gele zijlijnen.

Larve: tot 20 mm lang; ze lijkt op de larve van de grote populierenboktor, Saperda carcharias.

De kevers, die van mei tot juli vliegen, leggen de eitjes in de bast van dunne stammetjes of twijgen. De infectieplaats bij populier is kenbaar aan een hoefijzervormig patroon, dat door het vrouwtje in de bast is geknaagd. De larve voedt zich aanvankelijk met het callus (overwoekering) dat zich binnen dat patroon heeft gevormd; naderhand boort ze zich in het hout, daarbij eerst onder de bast een perifere gang makend, die een ‘gal’ veroorzaakt. Bij de eerste overwintering, waarbij de larve ongeveer 8 – 9 mm lang is, bevindt ze zich als regel in een ca. 1 cm lange gang even boven de infectieplaats in het merg. Het volgende voorjaar vervolgt de larve de vreterij en overwintert opnieuw. In april – mei daaropvolgend heeft de verpopping plaats aan het einde van de gang, die dan 3 – 5 cm lang geworden is. De kever verlaat de boom via een rond uitvlieggaatje dat hij in de buurt van de gal heeft gemaakt. De cyclus is in twee jaar voltooid.

Type aantasting:
Boren in stammetjes en twijgen.

Waardplanten:
Populus (vooral van de sectie Leuce) en Salix.

Aangetaste plantendelen:
Stammetjes en twijgen.

Aantastingsbeeld:
Plaatselijk galachtige zwellingen van jonge stengels of twijgen. Bij de aanwezigheid van meerdere gallen ontstaat er een ‘kralensnoer’. Centraal in de twijg of het stammetje een gang van 3 – 5 cm.

Mogelijke verwarring met andere aantastingen:
De larve van deze soort lijkt op de larve van de grote populierenboktor, Saperda carcharias; maar deze zit in de stammen of dikke takken, nooit in dunne twijgen.

Schade:
Aantastingen van betekenis treden vooral op aan trilpopulier en abeel. De aantasting veroorzaakt
– verzwakking van de aangetaste plantendelen (vanaf potlooddikte) die dan gemakkelijk kunnen afbreken
– ontstaan van waterloten waardoor de boomvorm degenereert
– vatbaarheid voor diverse parasieten, zoals schorsbrand
– aanwasverlies.

Verspreiding en frequentie van aantasting:
In Nederland een algemene soort.

Bestrijding:
Maatregelen die aantastingen in jonge beplantingen kunnen voorkomen of beperken:
– in goede conditie brengen van de beplanting door bemesting
– de periode van inkuilen bekorten
– terugsnoeien in de periode dat de larve zich nog in het hout bevindt en het snoeisel verbranden
– het planten van populieren in zgn. ‘besmette ‘ gebieden slechts uitvoeren nadat bestaande aantastinghaarden zijn opgeruimd.