Nederlandse naam:
Scolytus rugulosus
Wetenschappelijke naam:
Scolytus rugulosus

Wetenschappelijke naam: Scolytus rugulosus
Synoniemen: Bostrichus rugulosus
Nederlandse naam: –
Taxonomische indeling: Coleoptera: Scolytidae

Beschrijving en levenscyclus:
Bastkevers (Scolytidae) zijn meestal kleine, donkerbruine of zwarte kevertjes met een zeer korte snuit, knievormig gebogen antennen met een min of meer ovale tot bolvormige eindknots en gladde of dun behaarde dekschilden. In het voorjaar boren de kevers een gang onder de bast van vooral verzwakte of stervende bomen. Aan de rand van deze gang worden de eieren in nisjes afgezet. De larven vreten hun gangen min of meer loodrecht op de moedergang, waardoor tenslotte een verward netwerk ontstaat. Aan het einde van de larvengang vindt de verpopping plaats. Van daaruit boren de jonge kevers openingen naar buiten. De meeste soorten van deze familie tasten slechts sterk verzwakte bomen aan, zodat ze, economisch gezien, minder belangrijk zijn.

Adult: de kever is 1,8 – 2,5 mm lang, zwart gekleurd, met donkerbruine tot zwarte dekvleugels. Het voorhoofd is bij het mannetje vlak en kort behaard, bij het vrouwtje licht gewelfd en dunner behaard.

Larve: wit, pootloos, bruine kop.

De eerste generatie kevers vliegt in mei – juni. De volwassen kevers boren zich in het hout waar ze paren. Na de paring boort het vrouwtje een horizontaal lopende, eenarmige, 1 – 3 cm lange moedergang onder de schors van de stam. De eitjes worden aan beide zijden van de gang gelegd. De larvengangen lopen verticaal. Zowel moedergang als larvengangen lopen direct onder de schors. Ze verlopen minder regelmatig dan bij de appelspintkever, Scolytus mali. Aan het eind van de larvengang is een breder gedeelte waarin larve verpopt (zgn. popwieg). De jonge kevers van de nieuwe generatie boren zich naar buiten. Hierdoor ontstaan talrijke gaatjes in de bast. De volwassen kevers voeren een rijpingsvraat uit aan knoppen en bladstelen waardoor er scheutsterfte kan optreden. De soort is vooral secundair van aard. De levenswijze is gelijk aan die van de appelspintkever, Scolytus mali.

Type aantasting:
Gangenstelsels onder de bast van stammen en takken, rijpingsvraat in de takoksels van jonge twijgen.

Waardplanten:
Prunus (vooral fruitbomen). Soms op Betula, Alnus, Ulmus en Corylus.

Aangetaste plantendelen:
Stammen en takken.

Aantastingsbeeld:
Tussen hout en bast van jonge bomen en takken tot 6 cm in diameter een verticaal verlopende moedergang van 3 – 5 cm lengte met uitwaaierende, tot 15 cm lange larvengangen.

Mogelijke verwarring met andere aantastingen:
De soort kan met de appelspintkever, Scolytus mali, worden verward. S. rugulosus geeft echter de voorkeur aan de twijgen en takken van de kroon. De larvengangen van deze soort verlopen minder regelmatig dan bij de appelspintkever.

Schade:
Door de aantasting kunnen de scheuten verkleuren en afsterven. De bomen (vooral Prunus) reageren op de vreterij met een sterke gomvorming. Schadelijk o.a. in de fruitteelt.

Verspreiding en frequentie van aantasting:
In Nederland op sommige plaatsen niet zeldzaam in takken van fruitbomen.

Bestrijding:
Geen bijzonderheden.

Afbeeldingen: