Wetenschappelijke naam: Sphaeropsis malorum
Synoniemen: Botryosphaera obtusa
Physalospora obtusa
Nederlandse naam: Zwartrot
Taxonomische indeling: Deuteromycetes; Coelomycetes
Beschrijving en levenscyclus:
Sphaeropsis malorum is de inmiddels verouderde naam die werd gebruikt voor de schimmels Botryosphaera obtusa en (soms) Botryosphaera stevensii, die beide alleen op microscopische kenmerken van elkaar afwijken.
De schimmel komt vooral voor als saprofyt op de bast van een breed scala aan boomsoorten, maar kan wanneer de bast tijdelijk sterk in conditie achteruit gaat (bijvoorbeeld door vorstschade of zonnebrand), bij gevoelige boomsoorten, parasitair worden waarbij het bastweefsel van de (dunnere) takken wordt aangetast en daarin necrotische plekken ontstaan. Deze hebben vaak een donkere, soms bijna zwarte kleur. Bij sommige boomsoorten vormen zich op de aangetaste plaatsen tevens gomachtige druppels.
Op de bladeren van de bomen ontstaan vaak ronde, 2 tot 10 mm grote vlekken met een scherp begrensde rand. Sommige van de vlekken breiden zich uit, waarbij ze onregelmatig van vorm worden met vaak een vage, gelobde en paarsachtige rand. Bij ernstige aantasting vergeelt het blad en valt voortijdig af. Aangetaste vruchten verrotten vrij snel als ze rijp worden en zijn dan vaak overdekt met een dicht massa donkere pycnidiën (waaraan de ziekte de naam zwartrot ontleent). Soms blijven de vruchten lange tijd in verdroogde toestand in de boom aanwezig.
Gedurende het eerste of tweede groeiseizoen na infectie verschijnen op de aangetaste plekken grote hoeveelheden kleine (tot 0,5 mm), donkerbruine vruchtlichamen (pycnidia) die bij rijping door de epidermis heen breken waarbij het gehele jaar door, maar vooral in het voorjaar, de conidia vrijkomen die zorgen voor de verspreiding van de schimmel, doorgaans via regendruppels of insecten. Infectie vindt plaats via lenticellen en huidmondjes of mechanische verwondingen. Op de bast van de aangetaste bomen ontstaan soms eveneens kleine (tot 3 mm) zwarte stromata waarop peritheciën worden gevormd met de geslachtelijke ascosporen. Soms is de necrose alleen beperkt tot het buitenste bastweefsel, waarbij het cambium intact blijft, maar soms ook groeit de schimmel door tot op het hout. Vaak stopt de uitbreiding van de bastnecrose wanneer de boom weer in goede conditie is, maar deze kan zich weer uitbreiden wanneer de boom verzwakt. Wanneer een tak eenmaal door de aantasting wordt geringd sterft deze af, waarbij het blad verwelkt en verdort. De afgestorven bast blijft vaak nog lange tijd (> 1 jaar) op de tak voordat het inscheurt en afbladdert.
De ziekte overwintert als mycelium in de aangetaste bast en/of in de picnidiën en peritheciën op de afgevallen bladeren en vruchten. Vochtige, koele weersomstandigheden zijn bevorderlijk voor het vrijkomen van de sporen en zodoende de verspreiding van de schimmel.
Type aantasting:
Bastnecrose; bladvlekkenziekte.
Waardplanten:
Zeer veel loofboomsoorten, maar vaak op peer (Pyrus spp.) en (sier)appel (Malus spp.)
Aangetaste plantendelen:
Takken, twijgen en bladeren.
Aantastingsbeeld:
De meest opvallende verschijnselen zijn een verdorring van een of meerdere takken in de kroon, vaak in combinatie met bladvlekken op het blad aan de nog gezonde takken. Op de bast van de (jongere) takken zijn, vaak aan de basis van de vertakking of nabij een takstomp, onregelmatig gevormde plekken van variabele grootte met donker gekleurde, ingezonken bast aanwezig, soms omgeven met een dunne rand van nog onder de oude bast zittend wondovergroeiïngsweefsel. Soms zijn ook druppels gomafscheiding zichtbaar, maar dit is geen specifiek kenmerk. Oudere plekken hebben in het centrum doorgaans een ruw uiterlijk. Verrotte en voortijdig afgevallen, of gemummificeerde vruchten hebben vaak een zeer donkerbruine tot zwarte kleur.
Mogelijke verwarring met andere aantastingen:
Nachtvorstschade.
Aantasting door de Perenprachtkever (Agrilus sinuatus) of de Appelspintkever (Scolytus mali).
Diverse andere aantastingen die taksterfte veroorzaken, zoals:
– Bacterievuur (Erwinia amylovora);
– Vruchtboomkanker (Nectria galligena);
– Tak- en bloesemsterfte (Monilinia spp.)
Schade:
De voornaamste schade bestaat uit een vermindering van de groei en sierwaarde van de boom. Bij herhaaldelijk optredende aantasting kunnen reeds sterk verzwakte bomen te gronde gaan. In de fruitteelt kan productieverlies optreden.
Verspreiding van de ziekte:
In Nederland komt de aantasting weinig voor en is in verhouding tot de meeste andere ziekten van minder belang.
Bestrijding:
Teelt: Zorgen voor optimale groeiomstandigheden.
Gebruik van minder gevoelige soorten c.q. cultivars.
Sanitair: Verwijderen van aangetaste takken.
Chemisch: (in de kwekerij en de fruitteelt) beperkt mogelijk door bespuitingen, maar praktisch meestal
niet nodig.
Aanvullende opmerkingen:
—