Nederlandse naam:
Stephanitis pyri
Wetenschappelijke naam:
Stephanitis pyri

Wetenschappelijke naam: Stephanitis pyri
Synoniemen: –
Nederlandse naam: –
Taxonomische indeling: Hemiptera: Tingidae

Beschrijving en levenscyclus:
De netwantsen (Tingidae) hebben hun naam gekregen vanwege het fijne netvormige aderpatroon van de vleugels en het pronotum (de bovenzijde van het eerste borstsegment). Het pronotum breidt zich bij de meeste netwantsen achterwaarts uit tot over het scutellum (een van de drie delen van de rugzijde van een borstsegment). Alle netwantsen zuigen aan plantendelen en zijn ze kleiner dan 6 mm. Vele soorten leven tussen mos. De meeste soorten zijn kortvleugelig. De wantsen hebben een lange zuigsnuit waarmee ze voedingsstoffen uit plantendelen opzuigen.

Adult: de lengte is 3 mm. Halsschild is aan de voorkant van een netwerkachtige blaas voorzien en aan de achterkant van een graatachtige tekening. De voelsprieten en poten zijn lang en dun. In het voorste gedeelte van de vleugels loopt een richel naar achteren. De voorvleugels zijn relatief groot en steken over het achterlijf heen. Het achterste gedeelte van de voorvleugels heeft een typisch fijn netvormig aderpatroon.

Ei: de eitjes worden in het plantenweefsel gelegd en zijn zichtbaar als kleine onregelmatige knobbeltjes op twijgen en bladeren.

Larve: ongeveer 0,7 – 1,5 mm; donker van kleur. De larven lijken veel op de adulten.

Pop: er is geen volledige gedaanteverwisseling. Er wordt geen pop gevormd.

Het ei overwintert in het weefsel langs de hoofdnerf. Eind april, begin mei komen de eerste eieren uit. Medio juni zijn de eerste gevleugelde exemplaren aanwezig. De aantasting kan zich daarna sterk uitbreiden. Na half juli worden de wintereieren afgezet. Er is één generatie per jaar, soms nog een tweede.

Type aantasting:
Zuigen aan bladeren.

Waardplanten:
De soort prefereert Malus- en Pyrus-soorten.

Aangetaste plantendelen:
Bladeren.

Aantastingsbeeld:
De larven en volwassen exemplaren zuigen aan de onderzijde van het blad. Hierdoor ontstaan bruine zuigvlekjes met zwarte puntjes (uitwerpselen). Aan de bovenzijde van de bladeren ontstaan lichte plekken die bij zware aantasting tot een geheel kunnen samenvloeien.

Mogelijke verwarring met andere aantastingen:
De schadebeelden kunnen mogelijk verward worden met die van andere zuigende insecten zoals bladluizen en cicaden.

Schade:
De bladeren kunnen voortijdig afvallen. De meeste schade komt voor bij oudere bomen, en bij bomen die in de zon en op droge plaatsen groeien. De eitjes worden in het plantenweefsel gelegd waarna ze door weefselwoekering worden omgeven. De soort kan vooral in Zuid-Europa massaal optreden.

Verspreiding en frequentie van aantasting:
De soort is niet in Nederland aanwezig.

Bestrijding:
Geen bijzonderheden.