Nederlandse naam:
Stikstofgebrek
Wetenschappelijke naam:
Stikstofgebrek

ABIOTISCHE AANTASTINGEN: STIKSTOFGEBREK

Symptomen:
Bij tekorten in de stikstofvoorziening zijn de naalden en bladeren van de bomen kleiner dan normaal en hebben een egaal lichtgroene kleur. De kroon van loofbomen heeft een minder volle bladbezetting en de lengte van de (jaarlijks) gevormde twijgen is gering. De symptomen zijn als regel gelijkmatig over de gehele kroon verdeeld. Bij sommige loofboomsoorten heeft het blad eveneens een oranje tot paarse gloed en de bladstelen zijn vaak roder dan normaal. De symptomen zijn intenser naarmate de stikstofvoorziening lager is.

Mogelijke verwarring met andere aantastingen:
Zwavelgebrek.

Schade:
Stikstofgebrek leidt bij alle boomsoorten tot een vermindering van de groei en kan symptomen als gevolg van tekorten in de voorziening van andere elementen (o.a. K en Mg) overschaduwen.

Voorwaarden voor het optreden van de aantasting:
Stikstofgebrek kan ontstaan door een onvoldoende aanwezigheid van opneembaar stikstof in de bodem, bijvoorbeeld op humusarme (zand)gronden, maar ook in de wat humusrijkere gronden wanneer door bodemfysische factoren (o.a. langdurige wateroverlast) de afbraak van organische stof (stikstofmineralisatie) stagneert of wanneer de opnamecapaciteit van de boom gering is door beperkingen in de doorwortelbare ruimte (het zgn. bloempoteffect). Dit laatste is vaak het geval bij straatbomen die zijn geplant in (te) kleine plantgaten op opgespoten of anderszins verdichte gronden die dientengevolge slecht doorwortelbaar zijn.

Diagnose:
Aan de hand van een chemische bladanalyse. Hieruit kan worden afgeleid of het stikstofgehalte in het blad in absolute zin voldoende is of te laag. Bij naaldboomsoorten ligt de ondergrens (van het halfjaar oude naalden) rond 10 mg N per /g droge stof. Voor de meeste loofbomen ligt de grenswaarde tussen 14 en 22 mg N per g droge stof, afhankelijk van de boomsoort.

Bestrijding:
Stikstofgebrek kan het meest eenvoudig worden opgeheven door bemesting met een anorganische stikstofmeststof. Nadelen daarvan zijn echter dat dit ieder jaar (in het voorjaar) dient te worden uitgevoerd en dat daardoor in gevallen waar de doorwortelbare ruimte van de bomen is beperkt de droogtegevoeligheid van de bomen toeneemt en in extreme gevallen zelfs de stabiliteit afneemt (door een te geringe verhouding tussen boven- en ondergrondse massa. Daarom wordt veeleer de voorkeur gegeven aan een meer structurele oplossing zoals het vergroten van bestaande plantgaten, al dan niet gecombineerd met een bodemverbetering of gronduitwisseling, waarbij voldoende verteerde organische stof in de bodem wordt doorgewerkt.
In het algemeen is de stikstofbehoefte van de bomen voldoende gedekt wanneer het gehalte aan organische stof in een voldoende gedraineerde en luchtdoorlatende bodem ca. 3 % of meer bedraagt en er geen beperkingen zijn in de doorwortelbaarheid van de bodem.
Bij sommige boomsoorten kan een late stikstofbemesting bij jonge bomen (op de kwekerij) leiden tot enige schade aan de twijgen door vroege vorst wanneer door de groeistimulans van de N-bemesting de twijgen nog onvoldoende winterhard zijn geworden.

Aanvullende opmerkingen:
Stikstofgebrek vertoont weliswaar veel overeenkomst met zwavelgebrek, maar zwavelgebrek is in Nederland, met name in het stedelijk gebied, niet of nauwelijks te verwachten vanwege de zgn. achtergronddepositie van SO2 door de industrieën. Bij een overmaat aan stikstof kan echter zichtbaar zwavelgebrek optreden wanneer de N/S-verhouding in het blad of de naalden meer bedraagt dan ca. 20.

Afbeeldingen: