Taphrorychus villifrons
Syn. : Bostrichus villifrons,
Een kleine bastkever uit de familie Scolytidae, die polyfaag is aan de loofboomsoorten. Deze soort is bosbouwkundig van weinig betekenis.
De bastkevers of schorskevers (Scolytidae) zijn donkere insecten met het vrij typische cilindrische uiterlijk van de meeste in hout borende kevers. De meeste soorten ontwikkelen zich in twijgen, takken en stammen van naaldboomsoorten. Tot deze familie behoren enkele van de schadelijkste insecten in onze bossen. Ze zijn ook berucht door de overdracht van plantenziekten. De op naaldboomsoorten levende keversoorten zijn tevens schors- en houtbroeders. De vraatgangen van de bastkevers zijn eigenlijk nog beter bekend dan de kevers zelf, want het zijn deze kevers en vooral hun larven, die de uitstralende gangen vlak onder de schors van vele bomen vreten. Door een zware aantasting gaat de boom vaak dood en valt de schors eraf, waardoor de gangen zichtbaar worden. Bijna alle kevers zijn kleiner dan 5 mm en het is gewoonlijk gemakkelijker om ze door middel van hun vraatbeeld op naam te brengen, daar elke soort een apart patroon bij het maken van de gangen heeft.
De levenscyclus van deze soort: er zijn jaarlijks twee generaties.
Bestrijding van deze soort: geen bijzonderheden.
Adult:
Met zijn lengte van 1,8 tot 2,3 mm is deze soort een van de kleinste bastkevers. Het lichaam is lang- cilindrisch van vorm met parallelle zijden. De voelsprieten zijn vijfdelig. Het mannetje steeds iets meer gedrongen dan het vrouwtje. Het voorhoofd van het mannetje is gekorreld en zwak behaard, bij het vrouwtje met zeer dicht, lang, concentrisch, geel of witachtig haarbos (–kuif). Halsschild is vierkant en naar voren toe smaller, de achterste helft is met korreltjes gepunteerd. Dekvleugels zijn rimpelig en parallel met min of meer regelmatige puntenrijen. Het lichaam is met lange, witachtige haren begroeid.
Larve:
Geen gegevens.
Voedselplanten:
De kever komt voornamelijk voor in Zuid- en West-Europa en in zuidelijk Midden-Europa. De soort prefereert Quercus-soorten en voorts Fagus, Carpinus, Acer campestre, Ulmus, Aesculus, Castanea, Padus en Prunus avium.
Schadebeeld:
Het totale broedbeeld vindt plaats in de schors. De veroorzaakte schade is hierdoor vrij beperkt.
Levenscyclus:
De kevervlucht vindt plaats in maart en juli. De kevers boren eerst een paringkamer. Daarvandaan boren de afzonderlijke vrouwtjes van een mannetje moedergangen in een bepaalde richting. Zoals bij alle polygame soorten worden de eieren op zeer regelmatige afstanden in nisjes in de gangwanden afgezet. Hierdoor wordt de ruimtelijke concurrentie met betrekking tot de larvengangen zo gering mogelijk gehouden. De larvengangen zijn ook regelmatig geordend. Het totale broedbeeld is in de bast gesitueerd. De kever overwintert binnen het broedbeeld. De soort broedt in dikkere schors en in takken van de dode en pas gevelde bomen. Er zijn twee generaties per jaar.
Bestrijding:
Geen bijzonderheden.