Nederlandse naam:
Bonenspintmijt
Wetenschappelijke naam:
Tetranychus urticae

Wetenschappelijke naam: Tetranychus urticae
Synoniemen: –
Nederlandse naam: Bonenspintmijt
Taxonomische indeling: Acari: Tetranychidae

Beschrijving en levenscyclus:
De soort is wereldwijd verspreid en behoort tot de familie van spintmijten, Tetranychidae. Van alle spintmijtsoorten gebruikt deze soort de meest verschillende voedselplanten. Alleen al in Europa komt de soort op meer dan 100 verschillende kruiden, struiken en bomen voor.
Tot de familie van de spintmijten behoren zeer kleine, ovale of elliptische, gele of rode spinachtige diertjes met 8 slanke pootjes, die uitsluitend (onder spinsel) van bladeren of naalden leven; ze zuigen aan bladeren en naalden, die dan geelgrijs verkleuren en verdrogen. Vaak is er een massaal voorkomen.

Adult: vrouwtje 0,4 tot 0,5 mm, mannetje 0,3 tot 0,4 mm lang. Groenig bruin (groene vorm) of roodachtig tot geel (rode vorm) gekleurd met zijdelings twee zwarte vlekken. Kopborststuk en achterlijf gescheiden door een dwarsgroefje; monddelen stekend zuigend. Vermeerdering zowel geslachtelijk als ongeslachtelijk. Op de huid fijnlijnige streepjes. Haartjes op de rug zijn in zes dwarse rijen gerangschikt, lang en zeer fijn; het laatste deel van ademhalingsopeningen op het uiteinde het lichaam is naar binnen gebogen en van een kam voorzien.

Ei: de eitjes zijn 0,14 mm in doorsnede, doorzichtig, helder lichtgeel en meestal in een wirwar van spinseldraden verspreid.

Larve: eerst kleurloos; afhankelijk van het voedsel dat ze opnemen kleurt ze later lichtgroen, bruingeel of donkergroen.

De spintmijt zit bij voorkeur aan de onderkant van bladeren van loofbomen waar ze vaak kolonies vormt. Ze produceert soms omvangrijke spinsels. De vrouwtjes overwinteren op wintergroene voedselplanten, anders in de strooisellaag, onder de boomschors of in kasconstructies. Na de overwintering begint het vrouwtje direct met de eiafzetting aan de onderzijde van de bladeren. De ontwikkelingsduur is sterk afhankelijk van de temperatuur. Bij 12 o C staat de ontwikkeling stil en bij 20 o C is deze 17 dagen. Onder gunstige klimatologische omstandigheden kan de soort 8 – 9 generaties per jaar voortbrengen. De vrouwtjes in de noordelijke streken zijn bijna altijd groen of strokleurig. Ze overwinteren of treden in een niet actieve fase waarin hun kleur in oranje verandert. Ze planten zich het hele jaar voort. De bonenspintmijt komt zowel in kassen als in de vrije natuur voor.

Type aantasting:
Zuigen aan naalden en bladeren.

Waardplanten:
De spintmijt heeft een lange reeks aan waardplanten, waaronder Acer, Aesculus, Alnus, Cornus, Crataegus, Fraxinus, Platanus, Populus, Robinia, Salix, Sorbus, Ulmus. Bekend is ook ernstige schade aan Tilia in de late zomer.

Aangetaste plantendelen:
Naalden en bladeren.

Aantastingsbeeld:
Bij het begin van een aantasting zijn lichtgekleurde stipjes aan de bovenkant van het blad te zien. Deze plek breidt zich geleidelijk uit over het hele blad. Aan de onderzijde van het blad ontstaat een glanzend spinsel en het blad wordt grijswit door de zuigactiviteit.

Mogelijke verwarring met andere aantastingen:
De soort kan mogelijk verward worden met andere spintmijt, Tetranychus, soorten.

Schade:
De soort komt vaak massaal voor. De spintmijt spint een web om de plant en zuigt aan bladeren en naalden, die daardoor geelgrijs tot bruin verkleuren om vervolgens te verdrogen en af te vallen.

Verspreiding en frequentie van aantasting:
De soort kan schadelijk optreden bij boomkwekerijgewassen.

Bestrijding:
Geen bijzonderheden.