Nederlandse naam:
Thera variata
Wetenschappelijke naam:
Thera variata

Thera variata
met Thera juniperata
Thera obeliscata
Thera stragulata
Thera firmata
De vlinders uit de familie der spanners – Geometridae. De soorten gebruiken een aantal naaldboomsoorten, met name Picea- en Abies-soorten. T. variata is een van de meest voorkomende soorten van de spanners.
De spanners zijn slanke vlinders van kleine tot middelmatige grootte. Hun voorvleugels zijn driehoekig en achtervleugels afgerond. Poten zijn dun en kort; in rust worden de vleugels uitgespreid gehouden. De vlinders vliegen gewoonlijk in de avond. Rupsen hebben één paar buikpoten en verplaatsen zich al lussen makend.

De levenscyclus van deze soort: per jaar één tot twee generaties.

Bestrijding van deze soort: geen bijzonderheden.

Adult:
De vlinder is vuilwit van grondkleur met bruinachtig-grijze tekeningen. De soort is uiterst variërend. De vleugelspanwijdte bij mannetje 23-26 mm, bij vrouwtje 27-30 mm. De voorvleugelpunt is kort en flauw donker gedeeld; zijn golflijn is duidelijk. De afzetting van het middenveld wordt gewoonlijk weer door een lichte, soms zelfs witte lijn begrensd. Achtervleugels is grijswit met min of meer duidelijke booglijn, die soms echter ontbreekt.

Larve (rups):
De volwassen rups is tot 25 mm lang, groen op de rug met witte lengtelijnen. De onderzijde en beide zijde zijn witachtig. Het lichaam is walsvormig. De monddelen en voorpoten zijn bruinrood. De kop is groen met ronde groenwitte vlekken.

Pop:
9-12 mm lang. Wigvormig, groen, met witte zijlijnen op de rugzijde. Kremaster van bovenuit wigvormig, gespikkeld, met 1 paar sterkere eind- en 6 paar zijhaakjes.

Voedselplanten:
De rupsen eten aan Picea en Abies, soms op Pinus en Juniperus.

Schadebeeld:
De larven eten naalden, die ze van binnen en van boven naar beneden opeten, zodat er alleen het huidje (epidermis) van de naald overblijft. Vooral op Abies een van de meest voorkomende insecten die van de oude naalden leven. De soort trad tot nog toe niet gevaarlijk op.

Levenscyclus:
De vlinder vliegt in het voorjaar (juni) en in de late zomer (september-oktober). De eieren worden in juni en in oktober afzonderlijk op de naalden van voedselplanten gelegd. De rupsen gaan meteen na de verschijning aan de naalden van hun voedselplanten eten. Zij overwinteren. In het volgende voorjaar voltooien de rupsen hun ontwikkeling in augustus. De verpopping vindt plaats in cocons in een spinsel tussen de twijgjes gesponnen. De twee jaarlijkse generaties groeien vaak door elkaar. Dit wordt voornamelijk door de onregelmatige ontwikkeling van de rupsen veroorzaakt. De 2e generatie is vaak niet volledig.

Bestrijding:
Geen bijzonderheden.

Thera juniperata
Adult: Purperbruin tot grijsachtig. Veel variaties. De voorvleugels hebben een versmalde, ononderbroken tot verbrede middenband. Vleugelspanwijdte 24-28 mm.
Larve (rups): lengte tot 21 mm. Groen, met donkere, wit omrande ruglijn (schutkleur). Zijden en stigma’s zijn gelig. Groene, bolronde kop.
Levenscyclus: Vlinder vliegt in oktober. De larve leeft op Juniperus, jonge Picea en ook op Thuja. De soort overwintert als ei of jonge rups. Verpopping in een lichte spinsel tussen de naalden van de voedselplant of tussen de afgevallen bladeren op de grond. De soort reageert sterk op licht. Slechts zelden overdag te zien. Plaatselijk talrijk maar zonder grotere economische betekenis.

Thera obeliscata:
Adult: de vlinder is licht tot donker asgrauw, sterk variabel. Vleugelspanwijdte 24-32 mm.
Larve (rups): vuilgroen, met donkere, witomrande middenband en brede, witte zijlijnen.
Voedselplanten: Voornamelijk Pinus; daarnaast ook op naalden Picea en Juniperus.
Levenscyclus: De vlinder vliegt in het voorjaar en veel minder talrijk in de nazomer. De univoltiene rupsen groeien zeer langzaam en overwinteren na de eerste of tweede vervelling. De bivoltine rupsen ontwikkelen zich snel en verpoppen reeds in de herfst; hun nakomelingen overwintert als rups zoals de univoltiene exemplaren. De soort kan talrijk voorkomen, echter zonder veel economische betekenis.

Thera stragulata:
Adult: de soort lijkt erg op T. variata en wordt vaak voor een vorm van een van de hierboven beschreven soorten gehouden.
De vlinder onderscheidt zich slechts weinig door de mannelijke genitaliën. Hij is witachtig van kleur met een grijsgroene tint. De soort heeft zeer duidelijke dwarslijnen.
Levenscyclus: nog weinig onderzocht. In grote lijnen gelijk aan T. variata.

Thera firmata:
Adult: paars bruinachtig. Vleugelspanwijdte 26-31 mm. De voorvleugel is bleek roodgrijs met licht roestbruin wortel- en middenveld. Voorvleugelpunt, achterrand en achtervleugels zij ongetekend. Achtervleugels zijn lichtgrijs.
Larve (rups): lengte tot 24 mm. Lichaam is groen met smalle witte of geelachtige banden tussen de segmenten. Een donkergroene middenstreep over de rug. Kop roodachtig met bruine tekening.
Voedselplanten: Pinus en Juniperus.
Levenscyclus: 1 generatie per jaar. De eitjes worden in juli afgezet, maar komen in het volgende voorjaar uit. De ontwikkeling van de rupsen verloopt onregelmatig zodat de vlinders zowel begin juni als eind oktober verschijnen. De rupsen hebben een uitstekende schutkleur, waarbij het lichaam op een dennennaald lijkt en de kop op een klein roodachtig-bruin knopje. Ze verpoppen in cocons tussen samengesponnen dennennaalden op de grond.

Afbeeldingen: