Wetenschappelijke naam: Tomicus piniperda
Synoniemen: Blastophagus piniperda
Nederlandse naam: Gewone dennenscheerder
Taxonomische indeling: Coleoptera: Scolytidae
Beschrijving en levenscyclus:
Scolytidae zijn meestal kleine, donkerbruine of zwarte kevertjes met zeer korte snuit, knievormig gebogen antennen met een min of meer ovale tot bolvormige eindknots en gladde of dun behaarde dekschilden. In het voorjaar boren de kevers een gang onder de bast van vooral verzwakte of stervende bomen. Aan de rand van deze gang worden de eieren in nisjes afgezet. De larven vreten hun gangen min of meer loodrecht op de moedergang, waardoor tenslotte een verward netwerk ontstaat. Aan het einde van de larvengang vindt de verpopping plaats. Van daaruit boren de jonge kevers openingen naar buiten. De meeste soorten van deze familie tasten slechts sterk verzwakte bomen aan, zodat ze bosbouwkundig gezien, minder belangrijk zijn.
Adult: De kever is 3,5 – 4,8 mm lang, het lichaam is langwerpig naar achter toe zwak verbreed.
Voelsprieten en delen van de poot zijn geelrood, dekschilden zijn donker roodbruin tot zwart, glanzend en schaars behaard. Halsschild is meer breed dan lang. Kop is sterk gepunteerd, dekschilden in rijen gepunteerd. Haren op het dekschild, op de tweede tussenruimte van de gepunteerde rijen. Deze tussenruimte is verdiept en heeft daar geen rij van kleine korrelachtige hobbeltjes.
Ei: De eitjes worden in moedergangen onder de bast van verzwakte of kwijnende bomen afgezet.
Larve: Wit, pootloos met een bruine kop.
Pop: De verpopping vindt plaats in een popwieg aan het eind van de larvengang.
De kevers verschijnen al vroeg in het voorjaar, bij warm en zonnig weer al in februari. Zij boren een gang in vers gevelde of kwijnende bomen om er eitjes te leggen. Wanneer de bomen nog niet genoeg verzwakt zijn, ontstaan er bij de ingang van deze gangen harspropjes op de stam. Na het leggen van de eitjes hollen de kevers tweejarige loten uit, waarna deze meestal afvallen. Na deze zogenoemde regeneratievreterij kunnen de kevers nogmaals eitjes leggen in een nieuwe gang. Na juli worden er geen eitjes meer gelegd. De eerste jonge kevers verlaten rond juli de stam om vervolgens éénjarige loten uit te hollen. In de herfst waaien deze jonge loten van de boom. De kevers verlaten voor een deel deze loten en boren zich, onder de strooisellaag in de stamvoet in om er te overwinteren. Soms overwinteren de kevers in de loten of in de strooisellaag. Zelden overwinteren de larven. De levenscyclus van deze kever is éénjarig.
Type aantasting:
Gangenstelsels onder de bast en afgevallen uitgeholde loten.
Waardplanten:
Voornamelijk Pinus; zelden Picea en Larix.
Aangetaste plantendelen:
Stam en loten.
Aantastingsbeeld:
Een tot 20 cm lange moedergang, in de lengterichting verlopend. Deze gang bevindt zich onder de dikke bast, oppervlakkig in het hout. Wanneer bomen worden aangetast die niet genoeg verzwakt zijn, verschijnt er een harsdruppel bij de ingang van de boorgang. De larvengangen zijn lang en onregelmatig, uitwaaierend van de moedergang. Naar het einde toe worden deze gangen wijder en eindi¬gen ze vlak onder de bast in verpoppingsholten, de zogenaamde popwiegen.
Mogelijke verwarring met andere aantastingen:
De soort lijkt sterk op de kleine dennenscheerder, Tomicus minor, en heeft een soortgelijk schadebeeld als Hylurgops palliatus.
Schade:
De echte schade bestaat uit het door de kevers uithollen van de éénjarige en tweejarige loten van gezonde bomen. De jonge kevers boren in éénjarige loten, de oude kevers in tweejarige loten. Deze loten breken met stormachtig weer in de herfst- en wintermaanden af, waardoor de bomen er als geschoren uitzien. In de zomer ontstaan er door het uitlopen van slapende knoppen bossige scheuten. Wanneer de kevers in grote aantallen voorkomen worden de boomkronen erdoor misvormd en lijden de bomen aanwasverlies.
Verspreiding en frequentie van aantasting:
Een veel voorkomende kever. In de jaren ’60 en ’70 kwam de soort als gevolg een groot aanbod van stormhout veel in de dennenbossen voor.
Bestrijding:
In de winter kunnen 4 tot 15 vangstammen per ha worden neergelegd, die voor 15 mei moeten worden geschild of afgevoerd. Dunningen dienen in de maanden juli en augustus te geschieden, waarbij alleen jonge stammetjes in het bos mogen achterblijven. Krachtens de Verordening voor de bestrijding van de dennenscheerder is het verboden tussen 15 mei en15 augustus niet ontschorst hout van het geslacht Pinus te laten liggen of opgeslagen te houden. Ook door storm ontwortelde of gebroken bomen dienen tijdens deze periode te worden verwijderd.