Wetenschappelijke naam: Xyleborus dispar
Synoniemen: Anisandrus dispar
Nederlandse naam: Ongelijke houtkever
Taxonomische indeling: Coleoptera: Scolytidae
Beschrijving en levenscyclus:
Scolytidae zijn meestal kleine, donkerbruine of zwarte kevertjes met zeer korte snuit, knievormig gebogen antennen met een min of meer ovale tot bolvormige eindknots en gladde of dun behaarde dekschilden. In het voorjaar boren de kevers een gang onder de bast van vooral verzwakte of stervende bomen. Aan de rand van deze gang worden de eieren in nisjes afgezet. De larven vreten hun gangen min of meer loodrecht op de moedergang, waardoor tenslotte een verward netwerk ontstaat. Aan het einde van de larvengang vindt de verpopping plaats. Van daaruit boren de jonge kevers openingen naar buiten. De meeste soorten van deze familie tasten slechts sterk verzwakte bomen aan, zodat ze bosbouwkundig gezien, minder belangrijk zijn.
Adult: het mannetje is 1,8 – 2,7 mm lang, lichaam gedrongen, schildpadvormig. Dekschilden gelig bruin tot roodachtig donkerbruin, naar achteren toe gewelfd. Achter het midden buigen de dekschilden af naar het uiteinde van het achterlijf. De zijdes en de achterste helft van de dekschilden zijn fijn behaard. Halsschild is hartvormig en aan de voorzijde van fijne korreltjes voorzien. Het vrouwtje is 3,0-3,8 mm lang, cilindrisch van vorm. Halsschild diep zwart, dekschilden donkerbruin, voelsprieten en poten geel. Halsschild bijna rond, sterk gewelfd met bultjes aan de voorzijde die in de vorm van het schild zijn geordend. Dekschilden in rijen gepunteerd en zwak behaard. Achter het midden begint de deuk in de dekschilden. Hier zijn de dekschilden in rijen gekorreld. Het vrouwtje draagt de Ambrosia-schimmel over. Dit doet zij door sporen van de schimmel op te slaan in zakvormige uithollingen tussen het halsschild en het dekschild.
Ei: de eitjes worden in moedergangen onder de bast van verzwakte of dode bomen afgezet.
Larve: de larve is tot 4 mm lang, pootloos, gelig wit met bruine kop.
Pop: de verpopping vindt plaats in een popwieg aan het eind van de larvengang.
De jonge volwassen vrouwtjes verschijnen in april – mei. De mannetjes kunnen niet vliegen en blijven hun hele leven lang in het gangenstelsel. Voordat de vrouwtjes uitvliegen worden zij bevrucht door de mannetjes die daarna sterven. De jonge vrouwtjes verlaten het gangenstelsel via het inboorgat van de moeder en boren in een andere boom een rechte moedergang tot in het hout. Deze gang splitst zich in dwarsgangen die de jaarringen in het hout volgen. Vanuit deze dwarsgangen boren de vrouwtjes recht omhoog en naar beneden korte gangetjes in de richting van de houtvaten; dit zijn de einisjes. De eitjes worden in mei en juni in kleine hoopjes gelegd, nog tijdens de aanleg van het gangenstelsel. De larven verschijnen van mei tot juli; zij vergroten de einisjes tot langwerpige holten. De larven verpoppen en vanaf augustus tot september verschijnen de jonge kevers die overwinteren. De levenscyclus van deze soort is éénjarig. De volwassen kevers en de larven voeden zich met de zwarte Ambrosia-schimmel, die aan de wanden van het gangenstelsel groeit. Deze schimmelsoort wordt door de jonge vrouwtjes actief in het nieuwe broedsysteem gebracht.
Type aantasting:
Gangenstelsel tot diep in het hout.
Waardplanten:
De soort is polyfaag op loofhout, maar komt een enkele keer voor op Pinus, Picea, Thuja, Juniperus en Pseudotsuga.
Aangetaste plantendelen:
Stam.
Aantastingsbeeld:
Het vrouwtje boort een moedergang tot 6 cm lang recht het hout in. De gang splitst zich daarna in dwarsgangen die de jaarringen van het hout volgen. Vanuit deze in één vlak verlopende gangen worden onregelmatig verdeelde korte gangetjes recht omhoog en omlaag geboord, in de richting van de houtvaten. Het fijne witte boorsel wordt door de ingang van het gangenstelsel naar buiten gewerkt en bij sommige boomsoorten loopt er vocht uit de ronde boorgaatjes. De gangen verkleuren na verloop van tijd zwart door aan de gangwanden groeiende Ambrosia-schimmels. Aantastingen komen meestal voor op stammen van gevelde bomen of nog levende takken en stammen van verzwakte en kwijnende bomen. Wanneer het aantal kevers zeer groot is, tasten zij ook gezonde bomen aan.
Mogelijke verwarring met andere aantastingen:
De nauwe gangen die diep het hout ingaan zijn vrij specifiek.
Schade:
In de bosbouw is de schade door het insect voornamelijk van technische aard omdat het de houtkwaliteit negatief beïnvloedt. Verzwakte bomen kunnen bij een zware aantasting sterven.
Verspreiding en frequentie van aantasting:
De soort is algemeen in Nederland aanwezig.
Bestrijding:
Het beste is om het vellinghout voor eind mei af te voeren. Al dan niet aangetaste, kwijnende bomen en ook zware takken moeten uit het bos worden verwijderd. Indien mogelijk kan men de stammen onder water opslaan. Jonge bomen kunnen tot op de stam worden teruggesnoeid waarna de aangetaste delen kunnen worden verbrand.